F I L M A R C H I E F
|
![]()
OUDE
NUMMERS |
Oorlogswaanzin in stijl jaren zeventig: de VierdaagseBAS HEIJNEErgens in de laatste tien minuten van Richard Attenboroughs A Bridge Too Far houdt Liv Ullman als de welgestelde Arnhemse huisvrouw Kate ter Horst een monoloog in het Nederlands. Aan haar geprangde gezicht kun je wel zien dat ze een vreselijke balans opmaakt: haar dure huis is gevorderd als hospitaal en overal om haar heen kermen jonge soldaten, die een voor een de geest geven terwijl zij ze voorleest. De zinloze gruwelen van de oorlog, daar heeft Liv Ullman het over. Alleen valt er geen woord van te verstaan. Haar huisvriend dokter Spaander wordt gespeeld door Laurence Olivier, die Liv voortdurend tragisch aankijkt alsof hij iets gaat zeggen, maar de hele film geen woord Nederlands spreekt. Tegen Engelse en Amerikaanse soldaten praat hij Engels met een Duits accent. A Bridge too Far is een vreemde film. Wie hem in zijn volle tweeënhalf uur ondergaat, begrijpt dat regisseur Richard Attenborough met zijn film over de slag om Arnmhem, de klunzige operatie Market Garden, een tragisch oorlogsepos voor ogen moet hebben gestaan. Geen tweedimensionale film over de oorlog als spannend gezelschapspel van generaals en hun officieren, maar een soort Oorlog en vrede. Jonge soldaten worden geofferd aan de dwaze trots van hun bevelhebbers. Veldmaarschalk Montgomery - die zelf niet verschijnt in de film - had wat beter moeten luisteren naar wat Nederlandse verzetstrijders als Siem Vroom hem doorseinden. Generaal Dirk Bogarde loopt te elegant door zonovergoten tuinen terwijl zijn manschappen door de altijd parate Duitsers worden afgeslacht. Het is zoals Gene Hackman als Poolse generaal zegt: 'Als er twee oorlog voeren, gaat iedereen dood.' De oorlog kent alleen verliezers, dat moet ook de strekking van de monoloog van Liv zijn. A Bridge too Far zit tjokvol oprechte bedoelingen. Mij deed hij vooral aan de jaren zeventig denken. Natuurlijk zijn er allereerst de acteurs. Voor zijn film wist Attenborough zo'n beetje alle Echte Mannen van die jaren te strikken: James Caan, Robert Redford, Sean Connery, Elliott Gould, Gene Hackman, Ryan O'Neal, enzovoort. Ik miste Christopher Plummer als Duitse officier, maar misschien was die toen al te oud. En Roger Moore, van wie ik altijd gedacht had dat hij wèl meespeelde als laconieke Britse officier, maar ik heb hem nergens kunnen ontdekken. Waarschijnlijk was hij in 1979 teveel James Bond. Het is mooi al deze mannen bij elkaar te zien, stuk voor stuk in de bloei van hun leven, nog voor het allemaal minder werd, voor de rollen slechter werden en het haar dunner. A Bridge Too Far is volgens berucht Attenborough-recept veel te veel in korte scènes geknipt, waarin telkens een ontzagwekkende hoeveelheid feitelijke informatie is gepropt over militaire strategieën of troepenbewegingen, zodat geen van hen de kans krijgt ook maar iets uit te diepen. Dat geeft niets. Juist omdat de acteurs gedwongen zijn al hun talent in anderhalve minuut samen te ballen, krijg je van allemaal hun handelsmerk te zien: Bogarde gekweld met grote vochtige ogen, Hackman bot, maar met het hart op de juiste plaats, Edward Fox vooral ongelofelijk Brits, Connery stug maar vol oprecht gevoel. Aan Operatie Market Garden valt al snel geen touw meer vast te knopen (om welke brug gaat het nu eigenlijk, en wie zit op welk moment waar?), maar van deze acteurs krijg je niet snel genoeg. Zoals te verwachten is het aandeel van de Nederlandse acteurs vooral absurd, maar ook hier een feest der herkenning: het verbaasde boerengezicht van Johan te Slaa, met die onvoorstelbaar droeve huilogen, had ik niet graag willen missen. Nederlandse figuranten blijken ook in 1979 al niet te kunnen acteren, terwijl ze hier toch alleen zichzelf hoeven na te doen: Hollandse burgers. Maar in A Bridge Too Far lopen ze massaal spontaan en nadrukkelijk uitgelaten te doen op zo'n gespeelde manier, dat je voortdurend het gevoel hebt dat de lopers van de Vierdaagse worden binnengehaald, in plaats van de bevrijders. Deze mensen hebben niet geleden, dat zie je meteen. De jaren zeventig duiken ook op een andere manier op in A Bridge Too Far. De machthebbers waren meestal de boosdoeners in de populaire films van die jaren, of het nu CIA-bazen, hoge politie-chefs of generaals waren. De mannen in het veld moesten het vuile werk opknappen, gehinderd of zelfs verraden door hun eigen bazen. In Attenboroughs verfilming van de best-seller van Cornelius Ryan (over de jaren zeventig gesproken: wat is er met die reputatie gebeurd?) komt de onzichtbare Monty er door zijn klunzigheid eigenlijk slechter af dan de Duitsers, die heel intelligent kijken en toch vooral goede verliezers zijn.
Als je A Bridge too Far met een afstandelijk oog bekijkt, valt je op dat Attenborough niet in staat lijkt zijn eigen boodschap adekwaat in zijn film te verwerken. Driekwart van de film ademt de ferme-jongens-stoere-knapen heroïek van eerdere oorlogsfilms, echte mannen met een gulle lach die de race tegen de tijd zullen gaan winnen, aangespoord door de infantiele marsmuziek van de soundtrack. Dat het uiteindelijk mis loopt, komt niet alleen onverwacht, maar is ook ongeloofwaardig. Om de waanzin van de oorlog werkelijk voelbaar te maken, was een andere regisseur en een andere oorlog nodig. Het jaar waarin A Bridge too Far werd uitgebracht, was ook het jaar Coppola's Apocalypse Now. Dat is nauwelijks voorstelbaar.
|
NRC Webpagina's
1 JUNI 1996
|
Bovenkant pagina |